Krachtlijnen van de audithervorming

01.03.2017

De wet van 7 december 2016 is het sluitstuk van een ingrijpende audithervorming die Europa in 2014 lanceerde. Deze wet hervormt het beroep van de bedrijfsrevisoren en voert nieuwe regels in voor het publiek toezicht op de bedrijfsrevisoren. Voor de uitoefening van het commissarismandaat gelden voortaan strengere onafhankelijkheidsregels.

Na de financiële crisis kwamen de zwakke plekken in de wettelijke controle van de (geconsolideerde) jaarrekening bloot te liggen, vooral in de banksector en bij de beursgenoteerde ondernemingen. Voor Europa het signaal om in te grijpen met richtlijn 2014/56/EU en verordening (EU) nr. 537/2014. De wet van 7 december 2016 zet de richtlijn om in Belgisch recht en implementeert een deel van de verordening.

Beroep van bedrijfsrevisor

De bedrijfsrevisor -een onafhankelijke, onpartijdige deskundige en tevens de wettelijke auditor in België- kijkt na of de jaarrekening een getrouw beeld geeft van de financiële positie van de onderneming en van de resultaten van het boekjaar. Daarnaast heeft de bedrijfsrevisor nog heel wat andere opdrachten (bv. toelichting geven aan de ondernemingsraad of over een financieel-economisch dossier). Het beroep van bedrijfsrevisor wordt in België door de wet van 22 juli 1953 houdende oprichting van een Instituut van de Bedrijfsrevisoren (IBR) geregeld. Het grootste deel van deze wet is op 31 december 2016 opgeheven. De relevante bepalingen zijn overgenomen in de wet van 7 december 2016.

Om het beroep van bedrijfsrevisor te mogen uitoefenen, moet u eerst een stage doorlopen. Die stage duurt minstens drie jaar. Het bekwaamheidsexamen toetst de bekwaamheid van de stagiair om het beroep van bedrijfsrevisor uit te oefenen. Alle bedrijfsrevisoren worden geregistreerd in het openbaar register (de vroegere ledenlijst).

Eén van de voornaamste voorwaarden voor de goede uitoefening van de revisorale opdrachten is de onafhankelijkheid van de bedrijfsrevisor. Die onafhankelijkheid wordt door de hervorming nog versterkt.
Bij de organisaties van openbaar belang (OOB) is er een verplichte 'externe rotatie' van de commissaris na negen jaar met de mogelijkheid om te verlengen tot 18 jaar, of tot 24 jaar (wanneer meerdere mandaten worden aangesteld voor een gezamenlijke controle).
De bestaande lijst met zeven verboden niet-controlediensten blijft van kracht voor alle commissarissen. Voor commissarissen van OOB's worden er aan deze lijst nog vijf niet-controlediensten toegevoegd.
Voor de niet-controlediensten geldt als algemene regel dat een geleverde dienst nooit de onafhankelijkheid van de commissaris in het gedrang mag brengen.

De wet van 7 december 2016 wijzigt ook de structuur en de inhoud van het commissarisverslag. De meest opvallende wijziging betreft de verplichte vermelding van de 'Kernpunten van de audits' voor de OOB's, met daarin een beschrijving van de als meest significant ingeschatte risico's op een afwijking van materieel belang (ook deze als gevolg van fraude of fouten).

Publiek toezicht op de bedrijfsrevisoren

Het nieuwe publiek toezicht op de bedrijfsrevisoren vormt het derde grote luik van de audithervorming. De verantwoordelijkheid voor de kwaliteitscontrole van en het toezicht op de bedrijfsrevisoren is sinds 1 januari 2017 verplaatst van de 'Kamer van Verwijzing en Instaatstelling' (geïnstalleerd in 2007) naar het nieuwe 'College van Toezicht op de Bedrijfsrevisoren'.

Dit College heeft als belangrijkste opdracht om alle bedrijfsrevisoren aan een kwaliteitscontrole te onderwerpen (ten minste om de drie jaar voor de bedrijfsrevisoren met OOB-mandaten en elke zes jaar voor de overige revisoren). Het IBR zal niet meer tussenkomen bij het publiek toezicht.

De vroegere tuchtrechtelijke bevoegdheid 'Kamer van Verwijzing en Instaatstelling' gaat naar de bestaande Sanctiecommissie van de FSMA (Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten), die daartoe een afzonderlijke kamer zal oprichten.

Normatieve bevoegdheden IBR

Op het vlak van de normatieve bevoegdheid van het IBR zijn de wijzigingen miniem.
De beroepsnormen bepalen hoe de bedrijfsrevisor de jaarrekening van een onderneming moet controleren en zijn controleverslag moet opstellen. Het IBR behoudt zijn initiatiefrecht en adviserende rol. Het mag nieuwe normen en aanbevelingen blijven voorstellen en via adviezen en mededelingen de auditdoctrine verder ontwikkelen.
De Hoge Raad voor de Economische Beroepen (HREB) en de minister bevoegd voor Economie blijven de eindverantwoordelijken voor alle beroepsnormen en -aanbevelingen.
Daarnaast blijft het IBR ook bevoegd voor het bijhouden van het openbaar register, de toekenning en intrekking van de hoedanigheid van bedrijfsrevisor, de permanente vorming en de organisatie van de toegang tot het beroep (stage).

terug naar het overzicht

Verklaring over cookies